Vorstelijke steun voor een Noordwijkerhouts schuilkerkje

Kasteeleigenaar van de Boekhorst
Filips Frans, prins van Rubempré (1669-1742).

Vorstelijke steun voor een Noordwijkerhouts schuilkerkje

In de zomer van 2024 schreven wij enkele artikelen over kasteel de Boekhorst. Geleerden zoals onder meer Harrie Salman en Taco Hermans produceerden in die periode eveneens verhandelingen over de vermaarde vesting in de duinen. Deze bundeling artikelen zal vermoedelijk dit najaar worden gepubliceerd.

Gedurende ons onderzoek (voor dit boek) in het archief van de familie de Merode Westerloo te Brussel ontdekten wij bij toeval de belangrijke rol van Filips Frans, prins van Rubempré, inzake een schuilkerkje te Noordwijkerhout in de achttiende eeuw.[1]

Desbetreffend godshuis werd rond 1700, nabij de huidige Sint Victor, gesticht. Het torenloze gebouwtje schijnt achttien meter lang te zijn geweest en tien meter breed. Het bood ten beste ruimte aan tweehonderdvijftig gelovigen.

De eerste vermelding van dit gebedshuis valt te lezen in een klagerige brief uit 1726 aan de Staten van Holland over de schaamteloze aanwas van het pausdom.[2]

De priester van de Noordwijkerhoutse parochie was de in Rotterdam geboren Gijsbertus van der Kun.[3] Nabij het schuilkerkje werd door deze geestelijke in 1728 grond aangekocht.[4] De schuld van het kerkbestuur nam zodoende verder toe. In 1731 bedroeg die maar liefst drieduizend gulden.[5]

Filips Frans ontving in dat jaar een brief van voornoemde dorpspastoor. In deze missive verzocht de man van God om geld. Ik ben er ook voor uw mensen die op de Boekhorst wonen. Zij komen namelijk naar mijn kerk. Dit hield de geestelijke Filips Frans fijntjes voor. Sowieso meende hij nog recht te hebben op een flinke som gelds, verwijzend naar bepaalde tradities. In ruil daarvoor zou hij wekelijks een Heilige Mis opdragen voor de prins van Rubempré.[6]

Door zaakwaarnemers van de edelman werd uiteindelijk een compromis bereikt. Daaraan vooraf ging wel een fikse woordenwisseling met Gijsbertus van der Kun. Deze zielzorger eiste namelijk terstond een flink bedrag. En laat het anders maar helemaal zitten. Iets dergelijks moet de geestelijke de prinselijke dienaren hebben toegeschreeuwd.

Nadien werd zowaar de afspraak gemaakt om een bedrag van veertienhonderd gulden uit te zetten tegen een jaarlijkse rente van vier procent. Dit geld ging vervolgens naar de parochie van de priester.[7]

Een zaakwaarnemer van de vorst, de Haagse notaris Gerard van Asten, omschreef in een brief aan Filips Frans de dorpspastoor als een uiterst inhalig mens.[8] Niettemin erkende de prins van Rubempré ook het recht van vicarie. De landopbrengsten van diens grondbezit nabij Oudewater waren vanaf 1732 bestemd voor het levensonderhoud van Gijsbertus van der Kun.

 

 

Fragment uit de hierboven besproken brief van de Haagse notaris Gerard van Asten.

Noten

[1] Filips Frans was eigenaar van kasteel de Boekhorst. Deze in de Zuidelijke Nederlanden wonende edelman werd geboren in 1669 en stierf in 1742. Zie J. van der Elst en M. Mommers, Kasteel de Boekhorst. De geschiedenis van een Hollands pronkjuweel (Soesterberg 2020) 75 en 108.

[2] M. en A. Kors, met medewerking van B. Hogervorst, 150 jaar Victorkerk. 1852-2002 (Noordwijkerhout 2002) 10.

[3] Van 1721 tot 1745 droeg hij de Heilige Mis op in het omstreden gebedshuis.

[4] M. en A. Kors, met medewerking van B. Hogervorst, 150 jaar Victorkerk. 1852-2002 (Noordwijkerhout 2002) 10.

[5] Algemeen Rijksarchief Brussel, I 571-11881, brief 25 oktober 1731.

[6] Algemeen Rijksarchief Brussel, I 571-8765.

[7] Algemeen Rijksarchief Brussel, I 571-11881, brief 2 januari 1733.

[8] Algemeen Rijksarchief Brussel, I 571-11881, brief 25 oktober 1731.